NRC Handelsblad
Het schroot van een tijdperk
Vrijdag 6 november 2009 door Marianne Vermeijden
Martin Roemers:
Relics of the Cold War.
Hatje Cantz, € 35,-.
Geen dankbaarder onderwerp in de fotografie dan verval. Of het nu geruïneerde industriecomplexen zijn, vergeelde familieportretten of gestrande scheepswrakken – het drama van de vergankelijkheid ligt er zo duimendik bovenop dat het moeite kost om een opname met die inhoud esthetisch te laten mislukken. Een enkele wandeling met een camera door een Rotterdams havengebied bijvoorbeeld volstaat om een vracht aan melancholie, aan roestige reliëfs, vast te leggen.
Martin Roemers (Oldenhove, 1962) probeert in zijn net verschenen fotoboek Relics of the Cold War die poëzie van ‘de mensen en de dingen die voorbij zijn’ te omzeilen. Lastig, want hij maakt al ruim tien jaar jacht op sporen van de Koude Oorlog, die hij in staat van ontbinding vond in voormalig Oost-Duitsland, de vroegere Sovjet- Unie, Groot-Brittannië en België.
In Nederland manifesteerde die ‘koude’, laat staan die ‘oorlog’, zich nauwelijks – of het moesten in 1956 de vluchtelingen uit Hongarije zijn en begin jaren 60 de voedselpakketten die tijdens de Cuba-crisis in de verkoop kwamen. Maar dat weerhield het ministerie van Defensie er niet van in Grouw een bunker neer te zetten die, ingericht als strak kantoor, moest uitstralen dat bij een aanval met kernwapens alles en iedereen onder controle zou zijn. In Maastricht kan de bevolking onderduiken in het gangenstelsel van een 18de-eeuwse kazemat en in Zaandam ligt blijkbaar nog een sinistere, ondergrondse schietbaan, als uitlaatklep van een munitiefabriek. Roemers heeft een voorkeur voor deze en andere schaars verlichte tunnels, een vervallen militaire onderwereld vol potentiële filmsets.
De voormalige DDR, Polen en Rusland bieden locaties die veel fotogenieker zijn dan die in Nederland. Dat komt enerzijds door het gebrek aan esthetisch talent en hooggekwalificeerd materiaal waar communistische naties in uitblonken, en anderzijds door de neiging zaken niet te onderhouden of op te ruimen, zodat gevels, muren, tunnels, monumenten en gemankeerde vliegtuigen met ruïneus vertoon in de openbare ruimte kunnen wegrotten.
Martin Roemers heeft voor dat soort vale, postcommunistische plekken een Fingerspitzengefühl ontwikkeld. Hij hoeft met een verlaten luchtmachtbasis, afbladderende muurdecoraties of een vertrapt Leninbeeld niets technisch uit te halen, zo lijkt het althans. Het lag gewoon allemaal voor hem klaar, een totaal verlies aan decorum van wat ooit onoverwinnelijk leek. Het mooiste voorbeeld siert de cover: een betonnen bunker in de Baltische Zee, een gekapseisde vierkante bak die een surrealist niet had kunnen verzinnen.
Zelfs postuum moest die potsierlijke heroïek nog worden uitgedragen. Op een Russische militaire begraafplaats steekt uit een sarcofaag een stenen onderarm omhoog. Er zit een gebeeldhouwd automatisch geweer aan vast, niet gericht op bezoekers van de begraafplaats maar opeen blauwe hemel, alsof ook die onder schot moest worden gehouden.
Dat kan natuurlijk niet zo zijn, want over een hiernamaals dienden communisten zich geen illusies te maken. Maar aan een hel op aarde hebben ze wel een en ander bijgedragen, en dankzij de geduldige ‘archeoloog’ Roemers kunnen de materiële resten ons overtuigen van de verdwijning daarvan.